Een zwarte bladzijde onder ogen
Dit voorjaar werd het onderzoek ‘Joodse burgers in Apeldoorn: onteigening en rechtsherstel’ afgerond. Dit onderzoek beschrijft hoe het Apeldoorns gemeentebestuur in en na de oorlog is omgegaan met Joden in Apeldoorn. Op 20 april was er gelegenheid voor een reactie van de Joodse gemeenschap en nabestaanden, en op 30 juni sprak ook de politiek erover. De reactie van de politiek was eenduidig: dit betreft een diepzwarte bladzijde uit onze geschiedenis, en het wordt tijd dat we dit meer bekend maken en herdenken. We kunnen ons immers alleen maar schamen voor wat er toen gebeurd is.
Het onderzoek was beperkt in omvang en richtte zich puur op de onteigeningen van Joods vastgoed in de oorlog, en de manier waarop de gemeente Apeldoorn heeft meegewerkt aan rechtsherstel in de jaren daarna. Het onderzoek was uitgevoerd door de Radboud Universiteit, en mijn eigen zus heeft daar aan mee mogen helpen. Ondanks de beperkte omvang van het onderzoek zijn de conclusies indrukwekkend. Zomaar een greep uit een aantal conclusies van het onderzoek:
- De gemeentediensten en politie assisteerden de bezetter in de eerste jaren van de oorlog bij de onteigening en ontruiming van Joodse panden. (…) Deze assistentie werd duidelijk proactiever en omvangrijker vanaf het moment dat Apeldoorn begin 1953 met Pont een autoritaire NSB-burgemeester kreeg.
- Burgemeester Pont gebruikte onteigende en ontruimde Joodse panden om partijvrienden en gelijkgezinden in de stad te bevoordelen en aan zich te binden.
- Gemeente Apeldoorn deed op eigen initiatief niet of nauwelijks moeite om zicht te krijgen op het lot van zijn Joodse inwoners.
Het onderzoek geeft verder aan dat het besef dat Joodse burgers slachtoffers waren, nauwelijks leefde. Indirect onrecht kwam structureel voor, en dat werd versterkt door een kille gemeente die op een heel zakelijke manier omging met rechtsherstel. De huidige Joodse gemeenschap gaf ook aan nog altijd de gevolgen van deze kille houding te ondervinden.
Vanavond sprak de politiek over het rapport. Na een korte reactie van alle partijen werd eerst opnieuw in gesprek gegaan met nabestaanden en verschillende Joodse organisaties. Ter bespreking lag de koers voor die het college voorstelt, om geld te investeren in het uitbreiden van het herinneringscentrum Apeldoornsche Bosch. In 1943 zijn de bewoners en medewerkers van deze Joodse psychiatrische inrichting weggevoerd en nagenoeg allemaal op wrede wijze vermoord. Daarnaast stelt het college voor om een fonds op te richten voor onderwijs en onderzoek, onder andere naar persoonlijke geschiedenissen en mogelijkheden voor verder rechtsherstel aan nabestaanden. Ten slotte is het college voornemens om de gedenkstenen (ook wel struikelstenen) voortaan te vergoeden. Na een oproep van het CDA zal dit ook met terugwerkende kracht gebeuren.
De nabestaanden en Joodse organisaties deelden persoonlijke verhalen maar vroegen ook aandacht voor het Joodse leven nu. Antisemitisme is nog altijd aanwezig en zelfs groeiende, en alleen zorg voor de huidige Joodse gemeenschappen en goede dialoog is hier een wapen tegen. Daarom ook het concrete verzoek om hulp bij het onderhoud van de synagoge aan de Paslaan en de Joodse begraafplaats aan de Arnhemseweg. Concreet gaat het dan om bijvoorbeeld groenonderhoud, achterstallig onderhoud aan gebouwen en bijvoorbeeld het vervangen van hekwerk.
Alle partijen konden zich vinden in de lijn van het college. Ook wij. Deze stappen kunnen nooit dienen als compensatie voor het leed wat er is geschied, mede door de gemeente, maar het is wel een gebaar en teken dat we de herinnering levend willen houden. Ieder die in Apeldoorn woont, hoort immers te weten wat er gebeurd is met Joodse burgers in Apeldoorn in oorlogstijd. Samen met een aantal andere partijen hebben we ook gevraagd of het college niet tegemoet kan komen aan de vraag voor hulp bij het onderhoud. Het college zoekt de mogelijkheden uit en komt er op een later moment bij ons op terug.
Het is belangrijk om te beseffen dat, ook al wordt het voorstel van het college volgende week waarschijnlijk aangenomen door de raad, dit gesprek niet ten einde is. Dat kan ook niet. Want dit is maar een klein stukje onderzoek en er is nog veel meer te leren en uit te zoeken over deze periode en de verschrikkingen die daarbij horen. Maar het was waardevol om samen met nabestaanden en de Joodse gemeenschap in gesprek te kunnen gaan en duidelijkheid te krijgen over deze zwarte bladzijde.
Jan Werkman, Fractievertegenwoordiger